Netherlands

Rendement 3%-staffel niet langer begrensd

 

Veel ondernemingen hebben hun pensioenregeling omgevormd van een middel- of eindloonregeling naar een beschikbare premieregeling. Het opwaarts potentieel van deze regeling was voor medewerkers echter begrensd tot het maximale pensioen bij een middelloonregeling. Met de mogelijkheid een winstdepot te vormen voor individuele fiscale bovenmatigheden, vervalt het meerdere niet meer aan de verzekeraar, maar wordt verdeeld over de andere deelnemers.

Door de lage rekenrente en de invloed van de medezeggenschap is het meer en meer gebruikelijk om bij een beschikbare premieregeling uit te gaan van een staffel met een beleggingsveronderstelling van 3% – kortweg een 3%-staffel. Het hanteren van de staffel gebaseerd op 3% rekenrente is gebonden aan één voorwaarde: het kapitaal dat wordt opgebouwd mag niet hoger zijn dan de waarde van een fiscaal maximale middelloonregeling inclusief volledige toeslagverlening (indexatie).

Toetsen op bovenmatigheid
Om er zeker van te zijn dat er geen fiscaal bovenmatig pensioen wordt opgebouwd, heeft de fiscus een aantal toetsmomenten vastgesteld. De pensioenuitvoerder voert deze uit en zorgt er zo voor dat de pensioenregeling binnen de fiscale grenzen blijft. De toets moet bijvoorbeeld worden uitgevoerd bij elke waardeoverdracht, bij echtscheiding of beëindiging van partnerschap met een pensioengerechtigde en op elke feitelijke ingangsdatum van elk soort pensioen.

Ongelijkheid
In de huidige markt zal het opgebouwde kapitaal bij pensionering niet snel bovenmatig zijn. Dit is waarschijnlijk pas het geval bij een langdurig netto-rendement van meer dan 6,5 procent. Maar in geval van een kort dienstverband of korte partnerrelatie kan bovenmatigheid wél voorkomen. Dit komt doordat het pensioenkapitaal separaat wordt getoetst – dus niet alle opgebouwde pensioenen tezamen. Deze manier van toetsen kan leiden tot een suboptimaal pensioen, zelfs als het totale pensioen niet fiscaal maximaal is. Bovendien loopt de medewerker het risico op een lager pensioen, als de beleggingsrendementen tegenvallen of als de marktrente op de pensioendatum erg laag is. Maar bij hoge rendementen komt het meerdere boven het fiscale maximum ten gunste van de verzekeraar. Er is dus sprake van een ongelijkheid voor de medewerker: het opwaarts potentieel is begrensd, maar het neerwaarts risico niet.

Hoe kan het beter?
Bij een overgang van een middelloonregeling naar een beschikbare premieregeling verschuiven de risico’s van de werkgever naar de medewerkers. In ruil voor deze risico’s profiteren zij in gelijke mate van opwaarts potentieel. Uiteraard onderschrijft Aon dat het pensioen over de gehele diensttijd niet boven het fiscale maximum mag uitstijgen. Maar daarbij moet rekening gehouden worden met opgebouwde pensioenen uit andere dienstverbanden. Daarnaast zou het eerlijker zijn als het bovenmatige deel niet ten goede komt aan de pensioenuitvoerders, maar aan de werkgever of de medewerker.

Collectief profiteren
De Belastingdienst geeft aan dat een terugbetaling aan de werkgever niet is toegestaan en dat de pensioenaanspraken niet fiscaal bovenmatig mogen zijn. Maar de fiscus biedt ook een alternatieve oplossing in de vorm van een winstdepot waarin de overschotten gestort worden. Dit winstdepot wordt bij de verzekeraar gevormd en is bestemd voor verbetering van de pensioenkapitalen voor de overige medewerkers in de beschikbare premieregeling. Medewerkers profiteren hierdoor ook van het opwaarts potentieel; al is het op collectieve basis in plaats van individueel. Een belangrijk nadeel van 3%-staffels vervalt hiermee, in het voordeel van de medewerkers.