Netherlands

Pensioen 2.0: de drie fundamenten voor een nieuw stelsel

 

Het Nederlandse pensioenstelsel kraakt in zijn oude grondvesten in haar baan gehouden door strikte regelgeving. Ruim 80% van het totale Nederlandse pensioenvermogen is nog steeds georganiseerd in bedrijfstakregelingen (Bpf’en), 55 in totaal. Daardoor kunnen miljoenen Nederlandse werknemers alleen maar afwachten wat er wanneer met hun pensioen gebeurt. Wat zijn de uitgangspunten voor een beter, alternatief pensioenstelsel?

1. Keuzevrijheid in plaats van ‘one size fits all’
‘One size fits all’ pensioenoplossingen, gekoppeld aan bedrijven en beroepsgroepen, zijn er nog steeds volop, maar stammen uit de fase van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Ze passen en werken niet meer in de pluriforme, multiculturele samenleving van nu waarin we als individu onze keuzes willen maken. Tekenend voor onze moderne samenleving is onder meer de arbeidsparticipatie van vrouwen, dat qua percentage dat van mannen benadert. Traditionele gezinsverbanden nemen af en vaste dienstverbanden zijn steeds vaker ingewisseld voor flexibele contracten dan wel voor een bestaan als ZZP’er. Nederland is een ‘veldboeket’ aan mensen, werknemers en pensioenregelingen. Dat vraagt om een stelsel waarin keuzevrijheid de leidraad is.

2. ‘Principle based’ in plaats van ‘rule based
Al 12 jaar lang, sinds 2006, werkt de pensioensector ‘rule based’ met het financieel toetsingskader (FTK) en sinds 2015 met het nieuwe financieel toetsingskader (nFTK). Binnen het FTK mogen we rekenen met de marktrente, die bij het ontwerp van de wet in de jaren 2004 en 2005 ruim meer dan 4% was. Bij die rente zou de dekkingsgraad jaarlijks royaal stijgen, maar sinds 2006 is de jaarrente niet meer boven de 4% uitgekomen.

Voor kleine en grote fondsen gelden dezelfde regels. Dat lijkt fair, maar dat is het niet. Een aantal grote fondsen heeft zoveel inactieve deelnemers in hun bestand dat bijsturen middels premie inmiddels onmogelijk is. Hun premiewapen is bot geworden, zoals wij dat bij Aon noemen.

Het beleggingsbeleid voor individuele DC-regelingen, waar nu slechts een op de vijf Nederlanders gebruik van maakt, zou de nieuwe norm in een nieuw stelsel moeten zijn. Die DC-regelingen houden rekening met de levensfase van de deelnemer en zijn algehele risicohouding. Ze laten de keuze vrij om in de uitkeringsfase voor zekerheid of beperkt risico te kiezen. Doorgaans starten ze met een maximaal risico gevolgd door een geleidelijke afbouw van het risico zo’n tien jaar voor de pensioendatum. Risicovolle beleggingen lopen bij varianten met doorbeleggen grotendeels door tijdens de uitkeringsfase.

De Europees pensioenrichtlijn IORP II is al principle based en biedt daarmee volop ruimte aan initiatieven die passen bij de bedrijfstak, onderneming en het individu. Nederland probeert deze richtlijn in zijn eigen ‘rule based’ stelsel te persen en sorteert daarmee qua pensioenen voor op een Nexit.

3. In één keer overstag
Uit ervaring weten we dat het aanpassen van pensioenregelingen goed te doen is, zolang het maar met overtuiging gebeurt. Cruciaal is dat sociale partners zich erin kunnen vinden of dat er voldoende financiële compensatie is. In beide gevallen blijft er één probleem: wat te doen met het verleden?

Het spreekwoord ‘zachte heelmeesters maken stinkende wonden’ geeft het antwoord al: alleen met een harde stop van het verleden en een plotselinge innovatie maken we schoon schip. Anders gezegd: willen we een wezenlijk ander pensioenstelsel dan moeten we niet bang zijn en in één keer overstag. Wat ons betreft doen we dat in 2020.