Nederlands | Français Belgium
Arbeidsvoorwaarden als strategisch instrument

Harmonisering aanvullende pensioenplannen arbeiders en bedienden

 

Afwachten of zelf initiatief nemen?

Op 26 juni 2018 plubiceerde de Nationale Arbeidsraad (NAR) haar tweejaarlijks rapport over de harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden en de vooruitgang hiervan op sectoraal niveau.

 

Uit dit rapport valt af te leiden dat een paar sectoren – zoals chemie – reeds een gelijk pensioenplan hebben voor arbeiders en bedienden maar vooral dat vele andere sectoren nog nergens staan of op een ingewikkelde situatie aankijken. Vele werkgevers nemen voor wat de bedrijfseigen pensioenplannen betreft voorlopig geen initiatieven en wachten eerst de harmonisatie van de sectorale pensioenplannen af. De vraag is of dit wel de juiste strategie is.

België telt om en bij 1,4 miljoen arbeiders, goed voor een loonmassa van 46 miljard euro. Zowat 75% van de loontrekkenden in ons land heeft een pensioenplan. De eis tot harmonisering is dus geen fait divers.

Tot 1 januari 2025 loopt een overgangsperiode waarbinnen werkgevers moeten instappen in een harmoniseringstraject voor hun aanvullende pensioenplannen. Tijd genoeg dus, zou u denken. Wel, zo redeneren ook veel werkgevers, want in de praktijk gebeurt er… zeer weinig.

Enkele cijfers uit een steekproef van Aon ter illustratie:

  • Van de 78 onderzochte bedrijven die arbeiders tewerkstellen heeft slechts 21% hun pensioenplannen geharmoniseerd, 24% is ermee bezig en 55% heeft nog helemaal niks gedaan.
  • Deze cijfers blijven nagenoeg identiek als we ons beperken tot de bedrijven met meer dan 200 arbeiders in dienst.
  • Van de zowat 26.100 arbeiders uit de steekproef beschikken er zo’n 4.000 over een geharmoniseerd plan. Voor 8.700 arbeiders is de harmonisatie-oefening aan de gang. 13.400 arbeiders hebben nog geen enkel vooruitzicht op de harmonisatie van hun pensioenplannen.

Sociale partners leunen achterover
Werkgevers zijn van mening dat eerst de sectorplannen geharmoniseerd dienen te worden. Tegen 2023 moeten de sociale partners immers een plan klaar hebben per sector. Maar zullen die plannen er tegen dan wel liggen? Daarover heerst veel scepsis. De vakbonden hebben er alvast geen belang bij om een akkoord te vinden: zij beseffen dat werkgevers wachten tot in 2023. Als de onderneming binnen vijf jaar vaststelt dat er (nog) geen akkoord is, zal ze onderhandelingen opstarten met de syndicale afvaardigingen. Maar waarom zouden die zich constructief opstellen? Nog twee jaar de boot afhouden geeft de arbeiders de kans om via een class action massaal dezelfde voordelen te claimen als bedienden.

Wordt er tegen 2023 toch op sectoraal vlak een akkoord gevonden, dan hebben de bedrijven nog tot eind 2024 de tijd om met de syndicale afvaardigingen een eengemaakt plan te onderhandelen. Ondernemingen zullen uiteraard proberen om het eengemaakte plan te laten landen met wat lagere waarborgen voor de bedienden dan vandaag. Dat moet immers voor de meerderheid van de bedrijven de meerkost compenseren die de integratie van de arbeiders in het plan meebrengt. Maar waarom zouden de vakbonden daarmee instemmen? Vanaf 2025 ligt de weg open voor class actions om voor de arbeiders het hogere pensioenplan op te eisen. Bovendien vinden er in 2024 sociale verkiezingen plaats. Het is duidelijk dat dit voor werkgevers geen ideale situatie is om vlug een akkoord te onderhandelen.

Talmen is verliezen
De afwachtende houding van de werknemersvertegenwoordigers kan de bedrijven dan ook zuur opbreken. Gebeurt er niks, dan zullen de werkgevers vanaf 2025 de rekening gepresenteerd krijgen.

Hoe dan ook moeten ondernemingen het onderscheid in aanvullende pensioenplannen tussen bedienden en arbeiders wegwerken tegen 2025 (voor nieuwe aansluitingen). Gelet op het feit dat een onderhandelde omvorming van een plan gemiddeld anderhalf tot twee jaar vraagt, is het hoog tijd om aan de slag te gaan. Erop rekenen dat de regering de knoop finaal zal doorhakken, zoals ze dat ook deed in de discussie over de opzegtermijnen, is een utopie. De regering kan voor de pensioenplannen immers niet tussenkomen, want deze worden individueel per bedrijf geregeld.

En het kostenplaatje?
De Aon Pension Survey 2018 toont aan dat de alignering van alle arbeiders in ons land met de gemiddelde pensioenplannen voor bedienden de werkgevers om en bij € 410 miljoen per jaar zou kosten. Dit komt bovenop de 630 miljoen euro die werkgevers vandaag al spenderen aan het aanvullend pensioen van werknemers. Per arbeider zou dit neerkomen op een stijging van de netto pensioenpremie per jaar van € 400. De extra kost komt overeen met ongeveer 1% van de huidige arbeiders-loonmassa van de Belgische bedrijven. Conclusie: hoog tijd om aan de slag te gaan!