Netherlands

Mythe 4: “Met een Europees fonds ontloop je de Nederlandse wetgeving”

 

Veel grote werkgevers en pensioenfondsbestuurders baseren hun beeld van een Europees pensioenfonds op vooroordelen, zo blijkt uit onderzoek van Aon. Ook in mijn dagelijkse werk merk ik vaak dat wij Nederlanders wat Europa aangaat, nogal wat vooroordelen hebben. In deze serie blogs behandel ik 6 mythes over de verschillen tussen Nederland en onze zuiderburen. Zie hier blog 4.

De kern van wat wij nu ervaren als Europese Unie ligt in het verdrag van Maastricht ondertekend op 8 februari 1992, jawel in Maastricht. Nederland vervulde toen het voorzitterschap van de Raad van de Europese Gemeenschappen. In dit verdrag is vastgelegd dat het Europese Parlement wetgevende macht krijgt en zo de lidstaten een deel van hun soevereiniteit inleveren, één munt geïntroduceerd zal worden en dat er een vrij verkeer van mensen en diensten zal zijn. De introductie van de Europese regelgeving voor pensioenen van 3 juni 2003 (Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening) volgde voort uit het Verdrag van Maastricht.

De pensioenwetgeving in België
Tot de introductie van de Europese Richtlijn voor pensioenen was er in België geen aparte wetgeving voor pensioenen. In Nederland kenden wij sinds 1952 de Pensioen- en Spaarfondswet (PSW). België heeft in 2006 de Europese Richtlijn bijna integraal overgenomen in de Wet betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (Wet IBP). Ook is een speciaal uitvoeringvehikel hiervoor in het leven geroepen; Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP). Vergelijkbaar met een Nederlandse Stichting. Eenvoudig gezegd is zo het systeem voor de Belgische pensioenen met een OFP één op één een Europees pensioen.

Wat is Europees / Belgisch aan een Europees Pensioenfonds?
Een Europees Pensioenfonds gevestigd in België valt onder het toezicht in België. Het toezicht in België wordt uitgevoerd door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). In Nederland hebben wij het toezicht opgedeeld in dat van DNB en van AFM. De FSMA vervult de taken van deze beide toezichthouders. Voor pensioenen houdt de FSMA toezicht op de governance (de bestuurlijke inrichting en uitvoering) en de financiële zaken van een OFP. Dat gaat dan over het geheel van premie, voorzieningen en beleggingen. Eenmaal per 3 jaar bepaalt een OFP haar strategie over de beleggingen en vervolgens over de te hanteren sterftetafels en rekenrente en zo over de hoogte van de premie en de voorzieningen.

Eén van de basisregels is dat onderdekking in België onmogelijk is. De FSMA kijkt dan ook nadrukkelijk naar de financiële gezondheid van de sponsor/werkgever. De FSMA gaat hiervoor al voordat een vergunning verleend wordt het gesprek aan met de sponsor, waarbij de financiële haalbaarheid van de pensioenregeling op de korte en de lange termijn moet worden aangetoond. (De Nederlandse CDC – regelingen hebben een bijzondere plaats bij het toezicht, hierover in een latere blog meer).

Het grootste verschil ligt in het feit dat een Belgisch pensioenfonds een middelverbintenis heeft (wat wil zeggen dat het pensioenfonds zo goed mogelijk zijn best moet doen om een bepaald resultaat te halen). De uiteindelijke resultaatsverbintenis (nl. ervoor zorgen dat de werknemers hun pensioenuitkering krijgen) ligt bij de werkgevers (de bijdragende ondernemingen).

Wat is Nederlands aan een Europees Pensioenfonds?
Dit laatste verklaart waarom naar Belgisch recht korten van de pensioenrechten niet mogelijk is zolang er een werkgever is. Die zal immers altijd en in alle omstandigheden moeten bijspringen om de voor het verleden verworven pensioenrechten te garanderen. Deze juridische achtergrond speelt een rol in de wijze waarop de verplichtingen worden gewaardeerd, de parameters voor de waardering en de manier waarop de dekkingsgraad bepaald wordt.

Voor Nederlandse pensioenregelingen is dit uiteraard anders. Bij Nederlandse pensioenfondsen kunnen de opgebouwde pensioenen wel gekort worden in geval van een te lage dekkingsgraad, ongeacht of de werkgever nog bestaat. Er is slechts in een zeer beperkt aantal gevallen een bijstortingsverplichting. Als een Nederlandse pensioenregeling wordt uitgevoerd in het Belgische prudentiële kader, dan is de Nederlandse sociale en arbeidsvoorwaardelijke wetgeving van kracht en kunnen de opgebouwde pensioenen dus wel gekort worden. Dit moet dan wel expliciet zijn opgenomen in de toezegging richting de deelnemers.

De Belgische toezichthouder (FSMA) heeft evenals de DNB het belang van de deelnemer voor ogen en het toezicht is hierop afgestemd. In beide landen moet het toezicht voldoen aan Europese wet- en regelgeving. Voorts is het belangrijk te weten dat alle zaken die gerelateerd zijn aan het Nederlandse sociale en arbeidsrecht onverkort van toepassing blijven binnen de nieuwe situatie, en ook nog steeds onder de controle vallen van de Nederlandse toezichthouder.

Conclusie: Met de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een Belgisch Pensioenfonds ontloop je de Nederlandse wetgeving niet. Wel zijn deels andere regels van toepassing. Wat betreft het toezicht op governance en financiële parameters zijn de Belgische regels van toepassing. Zoals ook in de vorige blog aangegeven is dit niet minder strikt, alleen anders. Voor de deelnemers in Nederland blijft het toezicht van de AFM en DNB van kracht als het gaat om aspecten van het Nederlandse sociale en arbeidsrecht. Denk bijvoorbeeld aan communicatieverplichtingen zoals Pensioen 1-2-3, etc. Ook de belastingregels over pensioenen zijn hetzelfde. Kortom, er is geen sprake van het ontlopen van Nederlandse wetgeving.

Dit was de vierde van zes mythes over de verschillen tussen pensioenfondsen in België en Nederland.
Lees ook mijn andere blogs en de uitslagen van het onderzoek van Aon.

Mythe 1: Deelnemers lopen hogere risico’s bij een Europees pensioenfonds
Mythe 2: De Belgische regelgeving is te soepel
Mythe 3: “Het toezicht is België is minder strikt”